Sporen
In de linnenkast stuit ik op een doos gevuld met handwerkjes. Ruim tachtig tot honderdtien jaar geleden gemaakt door drie meisjes.
Bovenop ligt een groezelig gebreid proeflapje. Een ribbeltjes rand, tricot steek, gerstekorrel, een poging tot ajour en tussendoor ontelbare gaatjes veroorzaakt door gevallen steken.
Een halfvergaan briefje met een naam in onbeholpen blokletters, is met een roestige kopspeld vastgeprikt. ‘Pietje van der Heiden, 8 jaar’. Mijn moeder. Ook een haaklap, met vasten en dubbele vasten en stokjes in allerlei soorten en maten, glijdt door mijn vingers.
Hier en daar is de haaknaald dwars door het garen gestoken zodat het patroon onregelmatig oogt. De proeflapjes zijn uitgevoerd in kleurloze katoen. ’t Is geen wit, geen crème, geen beige, gewoon nietszeggend. Ik kan me niet voorstellen dat meisjes hieruit wat vreugde haalden. Kleine Pietje zéker niet.
Onder de slordige proeflapjes van mijn moeder, vind ik handwerkjes van haar tien jaar oudere zus. Ook hier een briefje met een naam, vastgeprikt op een flanellenpoppenhemdje.
De kopspeld is zo mogelijk nog roestiger. ‘Neeltje van der Heiden’. Mijn tante. De hals van het hemdje is afgewerkt met perfect gelijkmatige festonsteekjes. Boven het met stiksteek ingelegde zoompje, schittert een sierrand inflanelsteek. Altijd in alles keurig en netjes, zo was mijn tante.
De lapjes en het poppenhemdje zijn souvenirs uit een eenvoudig verleden. Met een vader werkzaam als seizoenarbeider en een moeder afkomstig uit eenzelfde milieu. Daar tegenover stond de stabiele basis van een hartelijk, warm en gastvrij nest, waarin zij zich veilig voelden.
Ik zwerf verder terug in de tijd. Op de bodem van het doosje ligt een kleurrijke borduurlap. Deze is van ‘Adamina’. Begin negentienhonderd geboren als kind van welgestelde ouders.
Als kleuter verloor zij haar moeder en werd opgevoed door een tante. Welleswaar voelde zij zich geliefd, haar nichtjes waren als zusjes, maar het gemis bleef. Haar huwelijk met een ambitieuze dominante man bleef kinderloos.
Levend in zijn schaduw, was zij de vrouw des huizes waartegen veel mensen opkeken. Slechts weinigen wisten wat er in haar omging. Pietje werd haar vertrouweling, kreeg de borduurlap en verzorgde Adamina tot haar dood.
Pietje, Neeltje en Adamina. Drie vrouwen met levensverhalen die elkaar kruisten. De een sociaal en soms wat slordig, de ander keurig en correct. Laatstgenoemde welleswaar rijk, maar met een loodzware handtas vol eenzaamheid en verborgen verdriet.
Zomaar wat sporen van vrouwen. En dat allemaal in een oude blikken doos.
Bovenop ligt een groezelig gebreid proeflapje. Een ribbeltjes rand, tricot steek, gerstekorrel, een poging tot ajour en tussendoor ontelbare gaatjes veroorzaakt door gevallen steken.
Een halfvergaan briefje met een naam in onbeholpen blokletters, is met een roestige kopspeld vastgeprikt. ‘Pietje van der Heiden, 8 jaar’. Mijn moeder. Ook een haaklap, met vasten en dubbele vasten en stokjes in allerlei soorten en maten, glijdt door mijn vingers.
Hier en daar is de haaknaald dwars door het garen gestoken zodat het patroon onregelmatig oogt. De proeflapjes zijn uitgevoerd in kleurloze katoen. ’t Is geen wit, geen crème, geen beige, gewoon nietszeggend. Ik kan me niet voorstellen dat meisjes hieruit wat vreugde haalden. Kleine Pietje zéker niet.
Onder de slordige proeflapjes van mijn moeder, vind ik handwerkjes van haar tien jaar oudere zus. Ook hier een briefje met een naam, vastgeprikt op een flanellenpoppenhemdje.
De kopspeld is zo mogelijk nog roestiger. ‘Neeltje van der Heiden’. Mijn tante. De hals van het hemdje is afgewerkt met perfect gelijkmatige festonsteekjes. Boven het met stiksteek ingelegde zoompje, schittert een sierrand inflanelsteek. Altijd in alles keurig en netjes, zo was mijn tante.
De lapjes en het poppenhemdje zijn souvenirs uit een eenvoudig verleden. Met een vader werkzaam als seizoenarbeider en een moeder afkomstig uit eenzelfde milieu. Daar tegenover stond de stabiele basis van een hartelijk, warm en gastvrij nest, waarin zij zich veilig voelden.
Ik zwerf verder terug in de tijd. Op de bodem van het doosje ligt een kleurrijke borduurlap. Deze is van ‘Adamina’. Begin negentienhonderd geboren als kind van welgestelde ouders.
Als kleuter verloor zij haar moeder en werd opgevoed door een tante. Welleswaar voelde zij zich geliefd, haar nichtjes waren als zusjes, maar het gemis bleef. Haar huwelijk met een ambitieuze dominante man bleef kinderloos.
Levend in zijn schaduw, was zij de vrouw des huizes waartegen veel mensen opkeken. Slechts weinigen wisten wat er in haar omging. Pietje werd haar vertrouweling, kreeg de borduurlap en verzorgde Adamina tot haar dood.
Pietje, Neeltje en Adamina. Drie vrouwen met levensverhalen die elkaar kruisten. De een sociaal en soms wat slordig, de ander keurig en correct. Laatstgenoemde welleswaar rijk, maar met een loodzware handtas vol eenzaamheid en verborgen verdriet.
Zomaar wat sporen van vrouwen. En dat allemaal in een oude blikken doos.