Zingen
Jaren geleden kreeg ik de vraag: ‘Juf Leni, wat moeten wij doen om de wereld te veranderen?’ Die vraag kwam naar aanleiding van de persfoto van een verdronken Syrisch jongetje, aangespoeld op het strand van Bodrum. Terwijl ik zocht naar woorden, keek hij mij verwachtingsvol aan.
Ik zei uiteindelijk het eerste wat in mij opkwam. ‘Weet je, Ik hoorde ooit een ‘rekensommetje’. Het sommetje gaat ervanuitdat wij tijdens ons leven met zo’n tienduizend mensen in gesprek raken.
Gemiddeld veranderen wij het leven van tienvan deze mensen’. ‘Hoe dan?’, was zijn tegenvraag. ‘Het hoeft niets groots te zijn: een wijze raad, een lieve opmerking, een beetje troost, iemand op weg helpen.
Als deze tien mensen dan ook weer de levens van tien anderen veranderen, ontstaat op den duur een enorme mensenketting. In honderdvijfentwintigjaar kunnen wij zo de levens van miljoenen mensenveranderen en beter maken’.
'Makkelijk, tien mensen is niet veel. Honderdvijfentwintigjaar is wel lang. Kan het sneller?’, was zijn reactie. ‘Wat is trouwens het belangrijkst? Alleen maar aardig zijn, helpt toch niet altijd?’
Het werd een gesprek waarin ik mij verwonderde over zijn wijsheid. Een gesprek vol ogenschijnlijk simpele filosofietjes, die hem hielpen een en ander op een rij te zetten. Een gesprek over de kleine dingen die het doen. Dat het niet uitmaakt of iemand arm, rijk, gekleurd, geleerd of beroemd is, íedereen is belangrijk. Samen sta je sterk.
Dat je moet kijken naar wie en hoe iemand is, en niet naar wát iemand is. Dat je altijd door moet zetten en nooit moet opgeven als je gaat voor iets goeds. Het kwade is sterk, maar slaan lost niets op en maakt alleen bozer. De liefde is sterker, want dan spreekt je hart. En hij was er van overtuigd dat samen zingen helpt op moeilijke momenten, omdat je daardoor hoop krijgt en voelt dat je bij elkaar hoort. Vooral zijn laatste pleidooi voor het gezamenlijk zingen raakte mij op een of andere manier.
In deze roerige tijd, met vraagstukken zonder pasklare antwoorden, speelt dit gesprekje weer regelmatig door mijn hoofd.
‘Hóe dan… Hóe?’ Misschien moeten we gewoon klein beginnen, de dingen plat slaan, denken als een kind. Moeten we op de donkerste momenten op ons best zijn. En moeten we keihard zingen als we tot onze strot in de shit zitten, om de kracht van de hoop levend te houden. Toch?
Ik zei uiteindelijk het eerste wat in mij opkwam. ‘Weet je, Ik hoorde ooit een ‘rekensommetje’. Het sommetje gaat ervanuitdat wij tijdens ons leven met zo’n tienduizend mensen in gesprek raken.
Gemiddeld veranderen wij het leven van tienvan deze mensen’. ‘Hoe dan?’, was zijn tegenvraag. ‘Het hoeft niets groots te zijn: een wijze raad, een lieve opmerking, een beetje troost, iemand op weg helpen.
Als deze tien mensen dan ook weer de levens van tien anderen veranderen, ontstaat op den duur een enorme mensenketting. In honderdvijfentwintigjaar kunnen wij zo de levens van miljoenen mensenveranderen en beter maken’.
'Makkelijk, tien mensen is niet veel. Honderdvijfentwintigjaar is wel lang. Kan het sneller?’, was zijn reactie. ‘Wat is trouwens het belangrijkst? Alleen maar aardig zijn, helpt toch niet altijd?’
Het werd een gesprek waarin ik mij verwonderde over zijn wijsheid. Een gesprek vol ogenschijnlijk simpele filosofietjes, die hem hielpen een en ander op een rij te zetten. Een gesprek over de kleine dingen die het doen. Dat het niet uitmaakt of iemand arm, rijk, gekleurd, geleerd of beroemd is, íedereen is belangrijk. Samen sta je sterk.
Dat je moet kijken naar wie en hoe iemand is, en niet naar wát iemand is. Dat je altijd door moet zetten en nooit moet opgeven als je gaat voor iets goeds. Het kwade is sterk, maar slaan lost niets op en maakt alleen bozer. De liefde is sterker, want dan spreekt je hart. En hij was er van overtuigd dat samen zingen helpt op moeilijke momenten, omdat je daardoor hoop krijgt en voelt dat je bij elkaar hoort. Vooral zijn laatste pleidooi voor het gezamenlijk zingen raakte mij op een of andere manier.
In deze roerige tijd, met vraagstukken zonder pasklare antwoorden, speelt dit gesprekje weer regelmatig door mijn hoofd.
‘Hóe dan… Hóe?’ Misschien moeten we gewoon klein beginnen, de dingen plat slaan, denken als een kind. Moeten we op de donkerste momenten op ons best zijn. En moeten we keihard zingen als we tot onze strot in de shit zitten, om de kracht van de hoop levend te houden. Toch?